Naar Emmaüs

De plaat is verdeeld in drie zones: de onderste zwart, met uitlopers naar rechts en over heel de plaat; de bovenste geel-groen-oranje-rood, schuin in tegenovergestelde richting, vrij scherp afgelijnd onderaan. Deze zijn als randstrepen tegenover het grote groene middenveld.

Het zwarte blok onderaan is gespleten. Drie figuren stappen in de opening en schijnen zich uit de zwarte massa los te maken. Hun hoofden bevinden zich op de grens van zwart en groen. De beide zijfiguren leunen tegen de middenfiguur aan: vanuit verschillende richtingen wijzen de hoofden van de drie in dezelfde richting. Het hoofd van de middenfiguur is omgeven door een witte vlek die ook het hoofd van de zijfiguren raakt. Het wit loopt uit in een steile boog naar boven die de drie zones met elkaar verbindt. In de drie figuren overheerst blauw, maar ze dragen ook sporen van groen en oranje-rood, de middenfiguur ook wit. Het lijkt dat de figuren op weg zijn naar boven, hoewel je ze ook op je af kunt zien komen naar beneden.

Het groene veld is groot en leeg. Vrij duidelijk is een lange weg afgetekend met zwarte lijnen en bezaaid met wit en oranje-rood, dat bovenaan toeneemt. De weg verdeelt het veld en mondt uit in de lichtstreep boven. Onregelmatige zwarte lijnen staan, met enkele uitzonderingen, haaks op de weg en bieden hem weerstand. In het groen zijn lichte sporen van een bruine houtnerf te ontdekken, naast enkele grotere donkere bruine en zwarte vlekken en enkele lichte stipjes.

Het bovenste veld wordt gedomineerd door het oranje-rood, terwijl het groen van het middenvlak er als het ware in weer­spiegeld wordt. Vaag wordt een verzameling huizen aangeduid die verderop door lijkt te lopen, maar middenin eist een afge­te­kende ruimte alle aandacht en vormt als het ware het centrum van de plaat. In die ruimte een witte vlek met oranje-rode stip. Langs de ruimte loopt de weg wit door naar onbekende verte.

Gezien in het licht van het Emmaüsverhaal is het uitgangspunt de zwarte doem van teleurstelling, ontmoediging en dood. Als kiemen van een lentebloem breken drie blauwe gestalten door het zwart heen, de zwarte rots van Golgotha. Met hun voeten staan ze nog in de ontgoocheling, maar met hun hoofd reeds in de hoop: “wij leefden in de hoop,…”. De onbekende draagt het licht en de liefde van Gods nieuwe wereld in zich en straalt dat over de anderen uit. De weg doorheen de wereld is lang en smal en vol hinderpalen. Hoe verder men komt , hoe sterker het licht en de liefde de weg wijzen. Ondanks rotsen en prikkel­draad is de wereld ook vol leven dat opschiet uit de aarde. Met psalm 23 kunnen we daarin ook de groene weiden zien, waar God als een herder zijn volk door­heen leidt naar een gevulde tafel.

De stad van het nieuwe leven is gebouwd rondom de zaal waarin het brood gebroken wordt. Of zien we hier het bloed van het lam dat geslacht is voor het Nieuwe Verbond?

De vraag is welke kant we uitgaan als het brood gebroken is. Gaan we terug van waar we kwamen of gaan we verder op de open weg naar de toekomst?

De weg naar Emmaüs is de weg die ieder mens steeds weer moet gaan vanuit angst, geslotenheid en zelfzucht. We moeten door­heen de hoopvolle strijd van het dagelijks leven, steunend op elkaar en luisterend naar elkaar. Soms ontmoeten we mensen die ons een nieuwe kijk geven op het leven en die ons door hun lichtend voorbeeld de zin van leven en dood laten zien en daardoor ons leven nieuw maken, zodat we verder kunnen.

De tekst: Lucas 24,13-35

13 Diezelfde dag gingen twee van de leerlingen op weg naar een dorp dat Emmaüs heet en zestig stadien van Jeruzalem verwijderd ligt. 14 Ze spraken met elkaar over alles wat er was voorgevallen. 15 Terwijl ze zo met elkaar in gesprek waren, kwam Jezus zelf naar hen toe en liep met hen mee, 16 maar hun blik werd vertroebeld, zodat ze hem niet herkenden. 17 Hij vroeg hun: ‘Waar loopt u toch over te praten?’ Daarop bleven ze somber gestemd staan. 18 Een van hen, die Kleopas heette, antwoordde: ‘Bent u dan de enige vreemdeling in Jeruzalem die niet weet wat daar deze dagen gebeurd is?’ 19 Jezus vroeg hun: ‘Wat dan?’ Ze antwoordden: ‘Wat er gebeurd is met Jezus uit Nazaret, een machtig profeet in woord en daad in de ogen van God en van het hele volk. 20 Onze hogepriesters en leiders hebben hem ter dood laten veroordelen en laten kruisigen. 21 Wij leefden in de hoop dat hij degene was die Israël zou bevrijden, maar inmiddels is het de derde dag sinds dit alles gebeurd is. 22 Bovendien hebben enkele vrouwen uit ons midden ons in verwarring gebracht. Toen ze vanmorgen vroeg naar het graf gingen, 23 vonden ze zijn lichaam daar niet en ze kwamen zeggen dat er engelen aan hen waren verschenen. De engelen zeiden dat hij leeft. 24 Een paar van ons zijn toen ook naar het graf gegaan en troffen het aan zoals de vrouwen hadden gezegd, maar Jezus zagen ze niet.’ 25 Toen zei hij tegen hen: ‘Hebt u dan zo weinig verstand en bent u zo traag van begrip dat u niet gelooft in alles wat de profeten gezegd hebben? 26 Moest de messias al dat lijden niet ondergaan om zijn glorie binnen te gaan?’ 27 Daarna verklaarde hij hun wat er in al de Schriften over hem geschreven stond, en hij begon bij Mozes en de Profeten.

28 Ze naderden het dorp waarheen ze op weg waren. Jezus deed alsof hij verder wilde reizen. 29 Maar ze drongen er sterk bij hem op aan om dat niet te doen en zeiden: ‘Blijf bij ons, want het is bijna avond en de dag loopt ten einde.’ Hij ging mee het dorp in en bleef bij hen. 30 Toen hij met hen aan tafel aanlag, nam hij het brood, sprak het zegengebed uit, brak het en gaf het hun. 31 Nu werden hun ogen geopend en herkenden ze hem. Maar hij werd onttrokken aan hun blik. 32 Daarop zeiden ze tegen elkaar: ‘Brandde ons hart niet toen hij onderweg met ons sprak en de Schriften voor ons ontsloot?’ 33 Ze stonden op en gingen meteen terug naar Jeruzalem, waar ze de elf en de anderen aantroffen, 34 die tegen hen zeiden: ‘De Heer is werkelijk uit de dood opgewekt en hij is aan Simon verschenen!’ 35 De twee leerlingen vertelden wat er onderweg gebeurd was en hoe hij zich aan hen kenbaar had gemaakt door het breken van het brood.

(vertaling NBV)

Het verhaal van de leerlingen van Emmaüs neemt een aparte plaats in onder de opstandingverhalen van de evangeliën. Het beschrijft meer dan de andere wat er in de leerlingen van Jezus is omgegaan en hoe zij tot het geloof gekomen zijn dat Jezus leeft. Het lijkt wel of Lucas het heeft geschreven voor chris­tenen die het nog steeds moeilijk hadden met dat geloof, ondanks de verhalen over het lege graf en de verschijningen die we in alle evangeliën vinden. In de teleurgestelde leer­lingen kunnen de twijfelaars zichzelf herkennen, wij ook.

In het eerste deel wordt het verhaal van Jezus’ leven en dood verteld aan de vreemdeling waarin de leerlingen Jezus niet herkennen, terwijl ze Hem notabene een tijdlang van dichtbij gevolgd zijn. De verhalen over het lege graf hebben hen niet kunnen overtuigen dat Jezus leeft. Hun hoop is vervlogen, ze gaan naar huis.

Dan laat de vreemdeling hen uit de Schriften zien dat Gods nieuwe wereld ontstaat doorheen lijden en dood. Ze zien het nog niet, maar het boeit hen voldoende om de vreemdeling aan tafel uit te nodigen. Pas als de vreemdeling het brood voor hen breekt gaan hun ogen open. Dan zien ze dat Jezus leeft waar vreemden het brood breken voor elkaar, zoals christenen bij het avondmaal of de eucharistie, maar vooral in het dage­lijkse leven waar ook ter wereld. Het is deze levende ervaring die de doorslag geeft aan het geloof, na de opstap van het Woord uit de Schrift. Als dit gebeurd is verdwijnt Jezus weer even mysterieus als hij gekomen is: het geloof is geen vast bezit, het blijft ‘zien, soms even’.

De Vlaamse schrijver Felix Timmermans drukt het zo uit in het gedicht ‘Emmaüs':

“Heer blijf bij ons, de zon gaat onder.”

Wij boden dan het avondbrood

de vreemde man, die langs de baan

met ons was meegegaan.

En wijl hij, ‘t zegenend, de ogen sloot,

gebeurde het: Zijn aangezicht

verklaarde in een hemels licht,

waarin Hij plotseling verdween…

Dit was het wonder.

Wij stonden weer alleen,

doch vouwden blij onz’ handen.

Het was alsof Hij door ons heen verdween

en ‘t licht in ons is blijven branden.

Blijf zo in ons, o Heer, de zon gaat onder!